You are visitor:
AMBACHTSHEERLIJKHEID OUD EN NIEUW VOSSEMEER EN VRIJBERGHE
OUD VOSSEMEER's
sign
All pictures are digitally marked and mostly cropped for internet-use.
If any of the
portrayed has objections, please inform me with a private guestbookmessage.
Also if you want a picture on
paper.
Use prohibited. Non-commercial use is possibly, after approval, with credentials and a internetlink.(Send
private guestbookmessage!) Other use on request!
De ambachtsheerlijkheid Oud- en Nieuw Vossemeer en Vrijberghe heeft eigen site op
Ambachtsheerlijkheid Oud- en Nieuw Vossemeer en Vrijberghe
De complete tekst uit het befaamde boek "Vossemeer, land van 1000 heren" staat daar online.
Enkel via die website kunt U het boek ook bestellen:
Intekenen ’Vossemeer land van 1000 heren’
696 blz., gebonden, A. Delahaye, uitgegeven door NV Ambachtsheerlijkheid Oud en Nieuw Vossemeer 1969. De heruitgave van het boek verschijnt 1 januari 2008 en is alleen via deze website te bestellen. U kunt intekenen voor € 32,50 Na 1 december 2007 wordt de prijs € 37,50. (excl. verzendkosten € 6,20).
The ambachtsheerlijkheid Oud- en Nieuw Vossemeer en Vrijberghe has own site on
Ambachtsheerlijkheid Oud- en Nieuw Vossemeer en Vrijberghe
Toch jammer dat het archief van de Ambachtsheerlijkheid Oud- en Nieuw Vossemeer enkel beschikbaar is voor
professoren en dergelijke. Nou zie ik er misschien wel zo uit, maar heb die titel niet.
Zou toch graag 's dat archief bekijken en dan op een normale manier, in een normale archiefomgeving,
b.v. in het gemeentearchief, al was het maar het archief tot 1900, het oudste gedeelte.
Het oudste afschrift weet ik is van 1256 betreffende Hendrik Buffel.(Zie geschiedenis Oud Vossemeer)
PICTURES
Painting Justice from Jacob Xavery 1736/after 1779(see info on Xavery's
below)with Rosevelt coat of arms, designed and painted by Joannes Piepers, cut out by Adriaan van de
Bilt
A copy of this painting is also in the museum of Warm Springs,Georgia,USA and the house of Eleanor
Roosevelt !
Jan Baptist Xavery [Saveri; Savery], (Geboren: Antwerp, 30 March 1697; Gestorben: The Hague,
19 July 1742). Flemish sculptor. He was the son of the Antwerp sculptor Albertus Xavery (1664/1728), who was probably
his first teacher. Xavery entered the studio of Michiel van der Voort I, where he remained until moving in 1719 to
Vienna, from where he travelled to Italy. He returned in 1721 and settled in The Hague, where, in 1725, he became a
member of the Confrerie Pictura, the painters guild. In the same year he married Maria Christina Robart, and the
couple had two sons: the painter Frans Xavery, who became a master in 1768, and the painter Jacob Xavery IV
(1736/after 1779). In 1729 Jan Baptist Xavery became Court Sculptor to Prince William IV of Orange Nassau. In the
early years of his career Xavery was strongly influenced by Jacob Marot, as may be seen in his portrait of Prince
William IV (marble, 1733; The Hague, Mauritshuis), which is fluently sculpted and sparsely embellished. Later,
Xaverys style became more elaborate, as may be seen in the Allegory of Faith (1735; Haarlem, Grotekerk). Also see 3818: Jan Baptist Xavery
1697-1742: Apollo and the Cumaean Sibylla, 1742. Rijksmuseum, Amsterdam. See also the st. Bavo church in Haarlem. It would seem
that Xavery also worked briefly in Kassel ca. 1737 for Frederick I, Landgrave of Hesse-Kassel (reg 1730/51). It is
probable that he was related to the sculptor Pieter Xavery.
Pieter Xavery, (Geboren: Antwerp, ca. 1647; Gestorben:
?Antwerp, after 1674). Flemish sculptor. He left Antwerp in 1670 for Leiden, where he enrolled as a student of
mathematics at the university. He may have been a colleague of Rombout Verhulst. However, Xaverys work shows a
greater inclination towards genre and picturesque caricature than Verhulsts. This is particularly marked in his
exuberant, small terracotta figures with their oversized heads and prominent facial features, such as Two Laughing
Jesters, Lady with a Lapdog, Two Madmen and Lady Portrayed as Flora (all 1673; Amsterdam, Rijksmus., all signed).
Small-scale works in other media include his signed and dated ivory Adam and Eve (1671; Amsterdam, Rijksmus.) and his
bronze Peasant Boy and Girl (both ca. 1675; Amsterdam, Rijksmus.). See the figurines in the Lakenhal, Leiden
His terracotta relief
of the Flagellation of Christ (1667; Bruges, Gruuthusemus.) is a rare example of a religious subject. Xavery also
worked on some monumental works, including stone figures for the pediment and gable decoration (ca. 1671/2) of the
Gravensteen, Leiden, the pediment sculpture (1673) for the house of the Vergulde Turk on the Breestraat and a group
of 23 figures of lawyers and judges for
the Vierschaar (all in situ). He remained active in Leiden until 1674, after which there is no record of his
activity.
Location of Oud-Vossemeer on the isle Tholen in NEDERLAND
Here the History of Oud-Vossemeer,to the complete history (in dutch, english will follow) of Oud-Vossemeer
from 1200 and earlier...
Most information of this history and its photolinks are from the book:
Vossemeer, het land van 1000 heren written by A.Delahaye in 1969
and is courtesy of (the archivaris W. Reijnders
of)
the Ambachtsheerlijkheid Oud en Nieuw Vossemeer en Vrijberghe,
and Mr. J.P.B. Zuurdeeg and Mrs. J.W.
Boomsluiter, archive municipality Tholen! Also material of other sources is used.
All pictures are digitally
marked and mostly cropped for internet-use.
Use prohibited. Non-commercial use is possibly, after approval, with
credentials and a internetlink.(Send private guestbookmessage!) Other use on request!
There are now a large number of pictures online.
In
the library you can zoom in and out, have a slideshow, or
jump to a picture!
There
are 2 libraries, with "small" and "large" pictures.
The "smaller" ones you'll find here!.
The large ones(up to 2 Mb each!) are on this page
-
The "ambachtsheerlijkheid" is the only one in Nederland which has still a functional
ambachtsherenhuis.
- From before 1497 there was a "kerkmis" (church-mass) connected to the yearly
meeting
of the "ambachtsheerlijkheid", followed by a fair (kermis)
Today it's on
the second Thursday of the month of June, in those days it was on June 24th,
the day of the patron of
Oud-Vossemeer, St. Jan.
St. Jan, patron of Oud-Vossemeer on a plaquete of
1612 in Ambachtsherenhuis. Het blazoen is van de rederijkerskamer. Het bevat een afbeelding van St.Jan, de
patroon van
Vossemeer, en het devies : -Christus 's mensch voedsel-. Deze kamer zou de naam
gedragen hebben
van 't Coren Bloyt, wat juist kan zijn, daar op het blazoen
8t.Jan afgebeeld is tussen bloeiende korenaren.
Linksonder het wapen van Oud-Vossemeer, rechts het wapen van de schutterij van Oud-Vossemeer, (donkergroen met in wit
een vos staande met in zijn bek een maretak.
De schutters droegen op de mouw van hun donkergroene uniform
hetzelfde wapen)gewijd aan St. Sebastiaan, Bovenste wapen heb ik nog niet geduid
In het ambachtsherenhuis hangt ook dit portret, wat lang onbekend was.
Gezien z'n predikantenkleding(gemeentearchivaris vd Kieboom) zal dit waarschijnlijk Francois Manteau zijn, die volgens Delahaye 46 jaar predikant is geweest van 1619-1665. Op het predikantenregister in de NHkerk staat 1611-1663.
Inleiding:
Weinig heerlykheden kunnen zig beroemen hunne schriften van de oorspronglyke uitgifte af, zoo wel geconserveert te
hebben, als Vossemeer, en zonder dat was haar Geschiedenis in 't kerkelyke en weereldlyke, zoo uitvoerig niet te
behandelen geweest, als nu geschiedt is, en welke men zich zig vleijen mag den Landzaat en Vaderlander, eenigzints
voldoen zal. De Waarheid, die de Schryver altoos ter baake neemt, zal mogelijk hier of daar dees of geene mishagen,
den Overheden en Onderzaten zijn met dezelve bescheidenheid behandelt, men heeft zig ook gewagt van liefdelooze
uitdrukkingen omtrent de geenen die een andere kerkleer dan wy volgen; de waarheid zyn zy ook verpligt hulde te doen,
begrypen zy het anders de God der Waarheid alleen kan hun bekeeren, en dat wenscht men hun van harte toe. Meerder heb
ik hier niet by te voegen, en wensche mijnen lezeren alle Heil ! Den 24 Mey 1784. JACOB ERMERINS in zijn
inleiding op: EENIGE ZEEUWSCHE OUDHEDEN, UIT ECHTE STUKKEN OPGEHELDERT EN IN
HET LICHT GEBRAGT, BEHELZENDE DE BESCHRYVTING DER HEERLIJKHEDEN
VAN VOSSEMEER EN VRYBERGEN, MET PLATEN TE MIDDELBURG, BY WILLEM
ABRAHAMS, 1784.
1e deel orgineel 2e deel orgineel
Wat aan het ontstaan van de heerlijkheid
voorafging.
RENTMEESTERS.
De heerlijkheid, zegt Ermerins, 1 wordt waargenomen door een rentmeester, die in de
vergaderingen van de heerschappen als secretaris fungeert. Hij verpacht de tienden, ver;en, dijken, visserijen en
alles wat tot het domein behoort. Hij moet de besluiten notuleren en uitvoeren, de benoemingen van de functiona-
rissen en lagere bedienden opmaken. In naam van de heren woont hij de afhoring bij van de polderrekeningen, de
collegia qualificata (voor het beroepen van de pre- dikanten) , kortom, hij verschijnt overal, waar buiten de
jaarvergadering de heren vertegenwoordigd moeten zijn. Hij alleen heeft de ontvangst en de uitgaaf van het gehele
financieel beheer, zodat, zegt Ermerins schalks, het ambt van rentmeester altijd een even aanzienlijke als voordelige
functie is geweest. Dit nog temeer, om- dat aan het ambt ook het dijkgraafschap van alle polders verbonden was, en de
rentmeester derhalve de grootste gage van het dijkbestuur ontving. Het is zeer waarschijnlijk, dat er kort na de
stichting van de ambachts- heerlijkheid al een rentmeester heeft gefungeerd. Voor de eerste maal wordt hij in een
stuk van 1431 vermeld 2 zijn naam is echter niet bekend.De volgende rent- meesters worden in chronologische orde
besproken; naast de gegevens over de personen vindt men daar tevens de bijzonderheden over het ambt zelf.
Een zoon (?) van de rentmeester heeft het
resolutieboek van de heren als oefenschrift gebruikt.
Archief van de Ambachtsheerlijkheid 2. Pieter Ydo
zoon, ( 1491) - ( 1493) Van deze rentmeester zijn twee rekeningen bewaard gebleven. 6 Moge- lijk is echter, dat hij
langer gefungeerd heeft. Vermoedelijk was hij een zoon van de vorige rentmeester. 3. ? 1496 - ( 1499) Een nieuw
benoemde rentmeester, wiens naam niet bewaard is gebleven, legde in 1496 de eed af voor baljuw en schepenen. 7
Blijkens een resolutie van 1497 had hij er toezicht op te houden, dat de schepenen de inwoners recht ver- schaften.
8 Daar de rekeningen tussen 1493 en 1499 ontbreken, kan de tijd van zijn ambtsvervulling niet nauwkeuriger worden
vastgesteld. 4. Michiel Pieterse, 1499 - 1510 In het jaar 1499 legde Michiel Pieterse de eed af als ontvanger en
"uitge- ver" 9 Hij beloofde alle renten te innen gelijk de vorige rentmeesters gedaan hadden. Die renten vervielen
met Bamis (St.Bavo-mis d.i. 1 october) en Kerstmis. Van zijn geldelijk beheer zou hij tegen Pinksteren rekening
afleggen. Hij mocht geen uitgaven doen zonder verlof van de "naast bijgezeten" heren; overigens zou alles doen wat
een goed rentmeester behoort te doen, tot hij opgezegd zou worden door de heren. De volgende rentmeester legde in
1510 dezelfde eed af, doch ditmaal hadden de heren als eis gesteld, dat zijn geldelijk beheer door twee borgen gedekt
zou worden. Michiel Pieterse fungeerde gedurende elf jaren. De laatste rekening, die van 1509/10, werd door zijn
weduwe ingediend. 10 5. Cornelis Cornelis Pieters zoon,1510- 1515 Hij is in 1510 benoemd 11 en bekleedde het ambt
tot 1525. 12 In deze tijd genoot de rentmeester een gage van 6 pond per jaar. 13 Om zijn goede dien- sten, voor
de heerlijkheid verricht, kreeg Cornelis in 1513 zes gemeten land in de nieuwe polder van Schuddebeurs. 14 De gage
was belachelijk laag; doch buiten dit vast inkomen had de rentmeester nog andere emolumenten, zodat hij toch aan een
behoorlijk salaris kwam. In 1525 is de vaste gage tot 8 pond opgevoerd; 15 in 1532 zelfs tot 10 pond (60 gulden !
). 16 6. Guido van Bloys, 1526 Deze rentmeester diende slechts 1 rekening in, 17 zodat het waar- schijnlijk is,
dat hij het ambt slechts tijdelijk heeft waargenomen. 7. Marinus Simon Anthonis zoon , 1527 - 1529 Bij de benoeming
in 1527 stelde diens vader Marinus Anthonis zoon zich borg, terwijl de zoon een schepenakte liet opmaken, dat hij
zijn vader voor eventuele schade zou vrijwaren. 18 Hij fungeerde gedurende drie dienstjaren. 19 8. Anthonis
Boudiins, 1530 - 1533 Van hem is enkel bekend,dat hij gedurende drie jaren rentmeester was. 20 9. Jan Jacobs zoon de
Houwer, 1534 - 1535 In de rij van goede en voortreffelijke rentmeesters, die de amhachtsheer- lijkheid over het
algemeen heeft gehad, vormt deze het zwarte schaap. Toen hij 1 jaar het beheer had gevoerd, bleek zijn beleid niet
goed te zijn geweest : hij werd dan ook niet langer gehandhaafd. In 1535 moesten de heren van Vossemeer een
gerechtelijke actie tegen hem instellen, om dc gelden los te krijgen, die hij de heerlijkheid nog schuldig was. Van
particuliere zijde was een andere vordering op hem gedaan. 21 10. Jan Janszoon,1535- 1560 Ondanks zijn simpele naam
heeft de ambachtsheerlijklleid in Jan Jans een buitengewoon bekwame en actieve rentmeester gehad. Hij heeft de zaken
be- hcerd in een zeer moeilijke tijd, toen politieke en godsdienstige troebelen alom de geesten in verwarring
brachten. In zijn periode heeft het ambacht in veel opzichten met de rug tegen de muur gestaan. Het is aan zijn
voorzichtig maar toch vasthou- dend beleid te danken geweest, dat de heerlijkheid vrij goed door een kritieke tijd
heen is gekomen. Het mag deze rentmeester dan ook van harte vergeven worden dat hij in 1560 niet meer tevreden was
met zijn eenvoudige en oer-Nederlandse naam, en dat hij zich toen Jan Janssen van Couwerffve noemde. 22 Hij
overleed op 19 september 1583. Hij was gehuwd met Balbina Jacob van Bleyswijck die op 28 october 1576 overleed. Hun
grafsteen bevindt zich in de kerk van Tholen. 11. Mr.Jacob Pieters zoon van Gelre, 1560 - 1581 Deze rentmeester is in
1560 of 1561 benoemd. Vooral in deze tijd was het ambt geen sinecure. Dikwijls moest de rentmeester voor de heren op
reis; de heerlijkheid had overal belangen, en als er moeilijkheden waren, konden die slechts door conferenties ter
plaatse uit de weg worden geruimd. Er zou een boeiend verhaal geschreven kunnen worden van de reizen, die Mr.Jacob
voor de heren heeft gedaan; blijkens de rekeningen bevond hij zich herhaaldelijk in Brussel, Mechelen en Antwerpen,
waar hij zijn ziel in grote lijdzaamheid moest trachten te bezitten bij de eindeloze besprekingen met de advocaten en
procureurs, die in drommen ingeschakeld moesten worden om iets bij de landsregering gedaan te krijgen. Laten wij hier
1 detail ophalen. In 1572 moest de rentmeester voor za- ken naar Zierikzee. s' Morgens begaf hij zich naar St
.Annaland, met de bedoeling daar een schip te nemen. 23(32) Doch door een groot "tempeest" was hij genoodzaakt er
te blijven en op beter weer te wachten. Tegen de avond "cesseerde" de wind een weinig. Toen waagde hij de reis naar
Nieuwerkerk. Pas de volgende morgen kon hij overvaren naar Zierikzee . In 1575 vergunden de heren hem dat hij de
dijken van Vogelenzang en Kijkuit tot eigen profljt mocht beplanten. 24 Enige jaren nadien moesten de heren van
Vossemeer fel voor hun rent- meester in de bres springen, toen hij door de rentmeester van Beoosterschelde in de
gevangenis was gezet, om de betaling af te dwingen van bepaalde beden en schoten, van wier rechtmatigheid de heren
niet overtuigd waren. De gijzeling werd weliswaar spoedig ongedaan gemaakt,doch de rentmeester van Beoosterschelde
bleef dwingen en dreigen. 12. Dierck Heijnricxs zoon , 1581 - 1596 Deze is in 1581 tot rentmeester aangesteld na het
overlijden van Mr. Jacob van Gelre. 25 Voor de eerste maal stelden de heren van Vossemeer een in- structie op,
volgens welke de rentmeester zich had te gedragen. Een bepaling hier- van was, dat hij zijn rekening te doen had
zonder resten of restanten. Dit wil zeggen, hij moest er voor zorgen, alles binnen te hebben wat in dat dienstjaar
moest zijn betaald. Voorheen hadden de heren nogal last gehad met de resten, die de neiging hadden over te blijven
staan, zodat men tenslotte zat met de resten van verschillende dienstjaren. Dierck Meijnricxs genoot bekendheid als
waterbouwkundige. In 1581 en 1582 was hij als gezworene in dienst van de stad Steenbergen, toen deze het werk van de
heropening van de haven liet uitvoeren, die tengevolge van de bedij- king van de Graaf-Hendrikpolder was gesloten.
26 In 1595 werd de rentmeester tevens als baljuw en dijkgraaf aangesteld. 27 In deze tijd is de cumulatie van de
betrekkingen slechts een enkele keer voorgevaI- len; over het algemeen werd een afzonderlijke baljuw aangesteld, die
tevens als dijkgraaf van de polders fungeerde. In de 18e eeuw was de functie van dijkgraaf aan het rentmeesterschap
verbonden. 13. Hendric Dierxs zoon , 1597- 1611 Aangesteld in 1597, werd hem in 1606 verlof gegeven om een plaats-
vervanger aan te stellen, doch op voorwaarde, dat hij op het eerste aanzeggen van de heren zijn ambt weer zou
opnemen. 28 Zijn laatste rekening, die van 1610/11 is door zijn weduwe afgelegd. 14. Johan van Gelre , 1611 - 1613
Hij wordt in 1611 aangenomen als rentmeester en als secretaris van de heren. 29 Wat in de praktijk waarschijnlijk
al langer gewoon was, namelijk dat de rentmeester notuleerde en voor alle zaken de pen voerde, is ten overvloede nog
eens vastgelegd. Hem werd bij zijn eerste aanstelling tevens opgedragen, "suffisante" borgen te stellen, zonder dat
een som werd genoemd. Zijn laatste rekening die van 1612/13, werd namens zijn weduwe Maria Huijberts door een ander
afge- legd. 30 Ook uit de benoeming van zijn opvolger blijkt, dat hij voor de vergadering van juni 1613 overleden
is. Tussen 1613 en 1624 en 1625 tot 1628 ontbreken de rekeningen van de ambachtsheerlijkheid, zodat de lijst van de
volgende rentmeesters tot 1628 niet absoluut zeker is.
Karolusgulden, geslagen onder keizer Karel V.
15. Jacques Dallens , 1613 - 1624 In de vergadering van 1613 is Jacques Dallens benoemd. 31 Als de rent- meester
voor het ambacht buiten de heerlijkheid dienst moet doen, besluiten de heren in 1615, mag hij door de baljuw een
wagen en paarden laten vorderen. 32 In 1621 klaagde de rentmeester over zijn klein en sober tractement "voor het
op- beuren en innen van zo grote sommen ". De heren kenden hem voor het vervolg de 20e penning toe van de
ontvangsten. Bepaalde posten werden echter uitgezonderd, zoals de 5e penning van de verpachting van de dijkettingen,
gorzen, tienden en molens. 33 16. Hendrik de Putter, 1624 - 1628 Aan de nieuwe rentmeester worden bepaalde gelden
uit de tienden toe- gewezen op voorwaarde , dat hij zorg zal dragen voor het meten en karteren van de gorzen en
dijkettingen, zonder daarvoor een aparte vergoeding te vragen. Op deze en andere bepalingen werd Hendrik de Putter in
het jaar l624 aangesteld. 34 Hij was in 1628 reeds overleden. 35 17. Hendrick de Roovere, 1628 - 1631 Een deel
van de vroegere salarisverhoging hebben de heren van Vossemeer bij de benoeming van deze rentmeester in 1628
teruggenomen. 36 Nu vroe- gen zij voor het ambt een recognitie van 100 karolusguldens, die hij elk jaar als een
post van ontvangst in zijn rekening moest verantwoorden. In feite was dit een verkoop van het ambt, ofschoon geen
enkel stuk dit min of meer brute woord ge- bruikt; de bronnen spreken altijd van recognitie. De nieuwe rentmeester
werd tevens gelast, het archief van zijn voorganger over te nemen. De Roovere was v66r de vergadering van juni 1631
reeds overleden. Zijn weduwe ontving nog enige be- talingen van de ambachtsheerlijkheid voor uitgaven, die zij te
doen had gehad in verband met de waarneming van het ambt door anderen, doch de heren beslisten meteen, dat zij dit
nimmer meer voor de weduwe of erven van een rentmeester zouden doen. 37 18. Cornelis van Gelre, 1631 - 1655 Op de
gewone recognitie en de gebruikelijke borgtocht werd Cornelis van Gelre in 1631 benoemd. 38 Vanwege zijn langdurige
dienst verkreeg hij in 1642 kwijtschelding van de jaarlijkse recognitie. 39 Hij moest ze wel storten, doch hij
mocht ze als een post van uitgaaf weer boeken. Dit was kennelijk bedoeld om de recognitie in de boeken te houden. Een
merkwaardige zaak deed zich in 1649 voor. De rentmeester ver- zocht uit zijn ambt ontslagen te worden, doch de heren
weigerden hem dit. Zij haalden hem over in zijn ambt te blijven en spiegelden hem voor, dat zij hem misschien wel
ontslag zouden geven, indien hij hun een geschikte opvolger wist voor te stellen. 40 Sinds 1652 heeft Van Gelrc geen
dienst meer gedaan; enige jaren heeft Jacob Jacobse Faes (Faas) het ambt waargenomen. 19. Jacob Jacobse Faas, (1652)
1655- 1678 Na het overlijden van Cornelis van Gelre is Faas in 1655 op de voor- waarden van zijn voorganger benoemd.
41 De jaarlijkse recognitie werd terstond hersteld. Een nieuwe bepaling bij zijn aanstelling was, dat hij elk jaar
"continuatie" moest vragen, d.w.z. de rentmeester werd van jaar tot jaar benoemd. Dit voor- schrift is nadien tot
1861 gehandhaafd. In 1668 verkreeg de rentmeester acte van "survivance" voor zijn zoon Jacob Faas. 42 Dit hield de
toezegging in van de heren, dat hij ingeval van het overlijden van zijn vader tot rentmeester benoemd zou worden. 20.
Jacob Faas, 1675- 1679 Naar het schrift in de resolutieboeken en rekeningen te oordelen, heeft Jacob Faas het ambt
van 1675 tot 1678 bekleed. Zijn opvolger notuleerde al de vergadering van 1678; deze werd in 1679 benoemd. Van Jacob
Faas is geen benoe- mingsbesluit te vinden, zodat het waarschijnlijk is, dat hij in l675 zijn vader is opgevolgd uit
kracht van de vroegere acte van survivance. Voor zijn optreden als rentmeester hebben de heren geen nieuwe benoeming
nodig gevonden. 21 . Marijnus vant Rosevelt, 1679 - 1690 Na het overlijden van Jacob Faas werd Marijnus vant Rosevelt
in 1679 benoemd "om zijn bekwaamheid en nuttigheid', 43 Een strikte instructie is hem niet gegeven, doch in
de bewoordingen van zijn benoemingsbesluit lagen nauw- keurige omlijnde opdrachten vast. Hij mocht zijn ambt
aanvaarden "onder expresse stipulatie en beding, dat hij in alle delen de voordelen, profijten en voorrechten van
de hoge heren naar uiterste vermogen moest waarnemen en betrachten". Het ambt werd hem bij provisie verleend ;
tevens moest hij de jaarlijkse recogniticie betalen. In 1687 verkreeg hij van de heren de toezegging, dat zijn zoon
Hendricus van 't Rosevelt hem zou opvolgen. 44 Marijnus heeft ook gefungeerd als burge- meester van Tholen. Hij
overleed in 1710. de grafsteen van hem en zijn vrouw Jo- hanna Poulier bevindt zich in de kerk van Tholen.
Mr.Hendrik van Rosevelt,
rentmeester van Vossemeer en St, Philipsland, later secretaris van Rotterdam, 1670 - 1728. Foto :Iconografisch
bureau. 22. Hendricus van 't Rosevelt , 1690 - 1706 Tijdens de vergadering van 1690, nog door zijn vader
genotuleerd, werd hij tot rentmeester benoemd . 45 Uit dezelfde resolutie blijkt dat Marijnus van 't Rosevelt bij
zijn indiensttreding een som van 200 pond Vlaams had betaald, waar- door hij voor zichzelf en zijn zoon gedurende hun
leven kwijtschelding van de jaarlijkse recognitie had verkregen. In werkelijkheid had hij het ambt gekocht, al wordt
in de rekening door een boekhoudkundig foefje een andere bestemming of aanleiding voor die 200 pond gegeven. Deze
rentmeester kreeg later opdracht, zoveel mogelijk op alle bod- en rechtdagen aanwezig te zijn om toe te zien, dat
niemand ongelijk of"onjustitie" geschiedde. 46 23. Pieter van 't Rosevelt, 1707 - 1732 Hendrik van 't Rosevelt vroeg
in 1707 ontslag en stelde zijn broer Pieter als opvolger voor. 47 De heren benoemden hem op dezelfde voorwaarden en
emo- lumenten. Hij moest elk jaar ciering (bestek en begroting) opmaken van alles wat er te herstellen was. 48 Ook
werd hem opgedragen een inventaris op te maken en bij bij te houden van alle charters en stukken. 49 Deze
rentmeester stelde in 1730 de heren voor een geheel nieuw pro- bleem. 50 Hij had een 24e aandeel in de heerlijkheid
aangekocht en vroeg als am- bachtsheer te worden toegelaten. De aanwezige heren stemden in zijn toelating toe, doch
vroegen zich wel af, of deze functie te verenigen was met het rentmees- terschap. Hierover zou de mening van de
andere heren gevraagd worden. Voordat het tot een principiele uitspraak kwam, overleed Pieter van 't Rosevelt. 24.
Nicolaas van Diest, 1732 In 1732 werd Nicolaas van Diest benoemd. 31 Hij had tot dan toe als secretaris van
Vossemeer gefungeerd, van welk ambt hij afstand deed. Er werd een uitvoerige instructie opgesteld. Zijn vast salaris
bedroeg 5 procent van de ontvang- sten, daarnaast kreeg hij nog procenten van verschillende posten van inkomst :
bovendien was hem de vrije jacht in Vossemeer toegestaan. Van Diest heeft maar kort van zijn ambt geprofiteerd, hij
is zelfs niet aan het afleggen van zijn eerste rekening toegekomen. 25. Mr.Jan Willem van Rosevelt , 1733 - 1746 Deze
is in 1733 aangesteld, op dezelfde voorwaarden en instructies als zijn voorganger. 52 Hij werd in 1746 benoemd tot
gecommitteerde raad der Staten van Zeeland, als rentmeester van Vossemeer nam hij ontslag, wijl hij beide functies
niet kon blijven uitoefenen. Bij zijn ontslagaanvrage verzocht hij tevens om terug- betaling van de recognitie van
fl. 10.000,-, die hij voor het ambt betaald had. Merkwaardigerwijs is hiervan niets te vinden bij zijn aanstelling.
Het verzoek om ontslag werd toegestaan. 53 De kwestie van de terugbetaling der recognitie werd door de nieuwe
rentmeester geregeld; hij nam op zich deze aan Van Rosevelt terug te betalen. 26. Gerrit ten Hage, 1746 - 1756 Bij
diens aanstelling is een geheel nieuw financieel accoord gemaakt tussen de heren en de rentmeester. 54 Vooreerst
moest hij aan de vorige rentmees- ter terstond de fl. 10.000,- recognitie terugbetalen. Als ontvangloon zou hij de
eerste 10 jaren 1000 gulden per jaar genieten; daarnaast werden de andere gebrui- kelijke procenten van bepaalde
posten vastgesteld. Mocht hij binnen 5 jaren over- lijden, dan zouden de heren aan de erfgenamen 5000 gulden
uitkeren; daarna 3000 gulden. Na tien jaren zou het ambt aan de heren terugvallen; dan kon Ten Hage het verder
vervullen, indien hij wilde, tegen het vroegere ontvangloon van 5 procent der inkomsten. Verder besloten de heren,
dat na het overlijden van Ten Hage het rent- meesterschap niet meer verkocht zou worden "op een recognitie in
gelde, te ver- delen bij de respectieve heren ten tijde der begevinge tegenwoordig zijnde, gelijk nu sedert vele
jaren is geschied" maar uitsluitend tegen een jaarlijks ontvangloon. Het verkopen van het ambt schijnt derhalve
niet de gehele ambachtsheerlijkheid ten goede te zijn gekonlen, doch enkel de aanwezigen of de stemgerechtigde leden.
De koopsommen treft men dan ook niet in de rekeningen aan. Toen de termijn van tien jaren verstrijken zou, benoemden
de heren een commissie uit hun midden, om een voorstel te doen, op welke voorwaarden zij het ambt verder moesten
verlenen. 55 Gerrit Ten Hage had laten weten, dat hij wel genegen was tegen een behoorlijke gage aan te blijven.
Doch voordat de beslissing viel, werd hij in de magistraat van Tholen benoemd. Hij gaf daarom te kennen, dat hij
tegen de terugbetaling van zijn recognitie het ambt zou laten schieten. De heren kenden hem een schadeloosstelling
toe van 6000 gulden. Gerrit Ten Hage had ge- durende zijn rentmeesterschap zijn licht wel opgestoken. In 1759 kocht
hij een aandeel in de heerlijkheid aan.
Korte of 2 mijten, 1544 27. Adriaan
Catshoek, 1756 - 1793 In 1756 werd Adriaan Catshoek benoemd, die als eerste opdracht kreeg persoonlijk de 6000 gulden
aan Ten Hage uit te keren. 56 Bovendien moest hij in zijn eerste rekening een post van 2600 gulden (zonder
ontvang!) opnemen als een recognitie, om deze met 400 gulden uit de kas te bestemmen als koopsom van de tienden van
wijlen Johan Jacob van Vrijberghe. Het is wel waar, zeggen de he- ren in dezelfde resolutie, dat wij besloten hebben
het ambt niet meer te verkopen, doch in dit geval was er in verband met de terugbetaling aan Ten Hage niet aan te
ontkomen; in de toekomst zal het niet meer gebeuren. De nieuwe instructie was zo uitvoerig en gedetailleerd
uitgewerkt, dat zij vele bladzijden in het resolutieboek vult. In 1770 is de rentmeester tevens tot baljuw en
dijkgraaf aangesteld. 57 Daar hij al lang ziek was, vroeg Catshoek in 1780 om zijn zoon Marijnus Anthony als zijn
adjunct te mogen nemen. 58 De heren stonden dit toe, op voor- waarde, dat het voor zijn eigen rekening geschiedde.
Uit hetzelfde jaar dagtekent een acte van borgtocht, voor Adriaan Catshoek gesteld door Jacob Hendrik Ver- kouteren
te Geertruidenberg. 59 In 1785 mocht de rentmeester zijn zoon Willem Pieter als adjunct nemen, 60 voor wie hij in
1788 de toezegging verkreeg, dat deze hem zou opvolgen. 61 De nieuwe rentmeester zou een jaarlijkse recognitie van
83 pond Vlaams te betalen hebben en zich moeten gedragen naar de instructie van 1756. Adriaan Catshoek is op 23
januari 1794 overleden. 28. Willem Pieter Catshoek , 1794 - 1826 De zoon van de vorige rentmeester is in de
vergadering van 1794 be- noemd. 62 Voor schepenen van Vossemeer werd een acte van borgtocht gepas- seerd door
Levinus Catshoek, predikant te Scherpenisse, en Jacob Hendrik Ver- kouteren, secretaris van Geertruidenberg. 63 In
1805 vroeg hij aan de heren in Bergen op Zoom te mogen wonen. 64 Het was altijd gebruik geweest, dikwijls door de
heren zelfs uitdrukkelijk verlangd, dat de rentmeester in Oud Vossemeer woonde. Catshoek was ziekelijk. Hij had veel
dokters geraadpleegd, "die na het (schoon vruchteloos) toedienen van een enorme quantiteit geneesmiddelen" hem
eindelijk eenparig verklaard hadden, dat hij verandedng van grond en lucht nodig had. De man zag zijn toestand zeer
don- ker in; op de vergadering nam hij alvast afscheid van de heren. Hij heeft nog ruim 20 jaren geleefd! Blijkens
een later gegeven leed hij aan een podraga (jicht). Des te groter is onze bewondering voor deze rentmeester. Hij
heeft, in een tijd van omwenteling en revolutie, de ambachtsheerlijkheid voortreffelijk ge- diend. Meermalen is hij
tactisch doch zeer resoluut opgetreden tegen al te ver gaande eisen en bedreigingen van de "revolutionairen". In 18
11 klaagde hij hij de heren, dat zijn inkomsten sterk achteruit wa- ren gegaan. 65 Hij vroeg ontheffing van de
jaarlijkse recognitie van 83 pond. Dit werd hem toegestaan, terwijl zij voor het vervolg van 500 op 200 gulden per
jaar zou worden teruggebracht. 66 In 1817 blijkt de ambachtsheerlijkheid zo "verne- derlandst" te zijn, dat de
heren hem opdroegen zijn rekening voortaan in guldens te stellen in plaats van ponden, schellingen en groten Vlaams.
67 Catshoek vroeg in 1820 zijn zoon Willem Plevier als adjunct te mogen nemen. 68 Dit werd eerst aangehouden, doch
in 1821 toegestaan. De adjunct moest echter elk jaar continuatie vragen en de heren wilden zich beslist niet binden
tot een volgende benoeming. 69 Kort tevoren had de rentmeester een ongeluk ge- had, zodat het hem vrijwel
onmogelijk was, het ambt persoonlijk waar te nemen. In 1824 diende hij een uitvoerige memorie in over zijn salaris.
Door allerlei om- standigheden, niet in het minst door de veranderingen in de staat van de ambachts- heerlijkheid,
was zijn inkomen na 1810 aanzienlijk gedaald. Aan de hand van zijn berekeningen stelde Catshoek een vast salaris voor
van 1900 gulden, wat gezien zijn becijferingen een redelijk en zelfs laag gemiddelde was. De heren besloten evenwel
zijn gage op de oude voet te laten. Wel stonden zij hem tot 1830 de kwijt- schelding van de jaarlijkse recognitie
toe. 70 Catshoek overleed in 1827. 29. Willem Plevier Catshoek, 1827 - 1839 In de vergadering van 11 juni 1827 werd
Willem Plevier Catshoek,die het ambt reeds enige maanden zelfstandig had waargenomen, definitief benoemd. 71 Een
nieuwe instructie werd vastgesteld, waarin het accent tengevolge van de veranderde omstandigheden kwam te liggen op
het goede beheer van de nog over- gebleven rechten en eigendommen. Als salaris zou hij 5 procent van de ontvang- sten
genieten. Blijkens de nieuwe instructie moest de rentmeester in Oud Vosse- meer wonen of in een dicht daarbij gelegen
plaats. Het oude stringente voorschrift van het wonen te Oud Vossemeer werd nu wat soepeler gehanteerd. In 1834 is
zijn borgtocht vastgesteld op fl. 10.000,-, 72 die de rentmeester als een hypothecair ver- band op zijn hoeve te
Maire op Zuid Beveland vestigde. 73 Willem Plevier Catshoek overleed op 22 october 1839. 30. Willem Johannes van
Voorst Catshoek, 1840 - 1861 De raad van beheer droeg in 1839 het ambt voorlopig op aan Willem Johannes van Voorst
Catshoek, secretaris van de stad Tholen. 74 In 1840 werd hij voor 1 jaar benoemd. 75 Daarna is hij elk jaar
herbenoemd, tot de vergadering hem in 1860 oplegde een borgtocht van fl. 2O.000,- te stellen. 76 Waarschijnlijk
hield dit verband met een in het voomitzicht gestelde vaste aanstelling. Sedert 1858 was deze rentmeester door
reumatische koortsen gekweld. Hij had zonder veel resultaat de baden te Wiesbaden bezocht. Op 18 november 1860 had
hij bo- vendien een ernstig ongeluk gehad, zodat hij sindsdien niets meer kon doen zonder hulp van anderen. Vanaf die
dag heeft Jhr.F.Ch.de Casembroot het ambt waarge- nomen. In 1861 vroeg van Voorst Catshoek voor het leven benoemd te
worden, in de gegeven omstandigheden gevoelde de vergadering daar niet veel voor. 78 De dag na de vergadering nam
de rentmeester ontslag. Voordat de bijeengeroepen buiten- gewone vergadering van 7 october plaats vond, overleed hij
op 4 october 1861. Deze ziekelijke en gebrekkige man is een der beste rentmeesters geweest, die de
ambachtsheerlijkheid heeft gehad. Zijn financieel beheer getuigt van een grote accuratesse. Zijn rekeningen,
uitgebracht aan de "Edele Hoge Heerschappen van Oud en Nieuw ~ossemeer en Vrijberghe", staan in een klaar
schoonschrift gesteld. Ook aan zijn andere stukken kan men zien, dat de man zijn ambt niet als een taak of als een
last heeft opgevat, doch dat hij er een persoonlijk plezier en bevrediging in gevonden heeft. Zijn grootste
verdienste echter ligt in de bedijkingen, de cultivatie en het beheer van de Hollarepolder. Zonder de toenmalige
heren tekort te doen, mag toch gezegd worden, dat deze polder voor een zeer groot deel zijn werk is. Tot de
inpoldering heeft hij de voornaamste stoot gegeven. Toen de dijkage voltooid was en Van Voorst Catshoek tot beheerder
was aangesteld , heeft hij zich doen kennen als een uitstekend landbouwdeskundige, die de nieuwe polder tot grote
bloei heeft weten te brengen. 31. Jhr.Francois Charles de Casembroot, 1860 - 1872 Voor de benoeming hield de
vergadering zich uitvoerig bezig met de vraag, of een ambachtsheer tot rentmeester benoemd kon worden. Sommigen
meenden van wel; doch de meerderheid was er sterk tegen gekant, zelfs als de heer zijn aandelen verkocht of ze tegen
taxatie aan de heren overdroeg. Het zou onnodige complicaties geven, meende men, als een voorheen gelijkwaardige aan-
deelhouder nu in een ondergeschikte positie kwam. Dan zouden de juiste verhou- dingen gemakkelijk in het gedrang
komen. Deze discussie toont aan, dat 1 van de ambachtsheren het ambt geambieerd heeft; zijn naam is niet genoemd.
Bijgevolg werd Jhr.de Casembroot aangesteld op een borgtocht van fl. 20.000,- 79 De heren droegen hem tevens voor
ter benoeming als beheerder van de Hollarepolder. Enkele jaren na zijn aanstelling werd hem verlof gegeven het
rentmeesterschap van het kroondomein aan te nemen. 80 Tijdens zijn rentmeesterschap werd de ambachtsheerlijkheid
omgezet in een zedelijk lichaam. Ingevolge de nieuwe opzet is een nieuwe instructie voor de rentmeester vastgesteld.
De Casembroot vroeg ontslag op 10 januari 1877. 81
Gemeente
Oud-Vossemeer in 1865
32. Jhr. Samuel Otto de Casembroot, 1872 - 1878 Deze, een zoon
van de voorgaande, was candidaat-notaris. Voor zijn benoeming nam de vergadering het besluit, dat de betrekkingen van
rentmeester en notaris onverenigbaar waren. 82 Bij een eventuele benoeming tot notaris zou de nieuwe rentmeester
moeten bedanken. Zover is het niet gekomen, daar de nieuwe rentmeester al op 6 juni 1878 overleed. 33. Adriaan de
Graaff, 1879 - 1886 De gemeentesecretaris van Oud Vossemeer, in 1821 aldaar geboren, die voorheen kruidenier en
winkelier was geweest, fungeerde in de vergadering van 1878 als waarnemend rentmeester. 83 Als gemeentesecretaris
had hij zich bezig gehouden met het archief van de ambachtsheerlijkheid, weshalve hij de vergade- ring van de heren
in 1879 als archivaris notuleerde. 84 In deze vergadering werd hij tijdelijk met het rentmeesterschap belast. In
1880 werd zijn waarneming bevestigd. 85 Het volgend jaar werd hij uit voordracht van twee personen als rentmeester
aangesteld. 86 Hij overleed op 10 november 1886 en is door zijn zoon opgevolgd. Tot 1962 toe is het
rentmeesterschap in de familie De Graaff gebleven. 34. Gerrit Johannis de Graaff, 1886 - 1911 De zoon van de
voorgaande rentmeester was vanaf november 1886 met de waarneming belast, en werd in 1887 benoemd. 87 Hij kreeg
tevens verlof zijn andere betrekkingen te blijven uitoefenen, namelijk:secretaris van Oud-Vossemeer,
ontvanger-griffier van het waterschap van Oud Vossemeer, secretaris-ontvanger van de calamiteuze polder van
Scherpenisse, dijkgraaf van de Van Haaftenpolder en de Sluispolder, en rentmeester van freule Van der Heim. Hij had
de heren toege- zegd afstand te doen van de posten van brievengaarder en telefoonkantoorhouder. Hij overleed op 24
october 1911. Aanvankelijk was J.H.de Graaff uit Rotterdam met de waarneming van het ambt belast. Deze berichtte
echter in janu- ari 1912, dat hij van de waarneming wiIde afzien, omdat hij tegen zijn verwachting niet tot
gemeentesecretaris van Oud Vossemeer was benoemd, waarna de broer van de overleden rentmeester met de waarneming werd
belast, die deze trouwens al voor zijn neef had gedaan. 88 35. Jacob Marinus de Graaff, 1911 - 1921 Sinds november
1911 heeft de broer van de vorige rentmcester het ambt waargenomen. Hij is in de vergadering van 1912 aangesteld op
een borgtocht van fl. 8000,-. 89 Per 1 juli 1921 heeft hij om gezondheidsredenen ontslag genomen. Hij is opgevolgd
door zijn zoon. 36. Gerrit Willem Jacobus de Graaff, 1921 - 1962 Reeds jaren voor 1921 hielp hij zijn ziekelijke
vader in het rentmeesterschap. De vergadering stelde zoveel vertrouwen in hem , dat zij hem in 1921 ondanks zijn
jeugdige leeftijd tot rentmeester aanstelde. Hij fungeerde tevens als ontvanger-griffier van het waterschap van Oud
Vossemeer, welke functie de heren hem toestonden te blijven vervullen. Nadat hij het ambt meer dan 40 jaren had
bediend overleed hij na een korte ziekte op 31 maart 1962. Zijn verdiensten zijn door de voorzitter van de raad van
beheer kernachtig samengevat in deze woorden uit de vergadering van 1962:" Gedurende zijn rentmeesterschap is hij
van onschatbare waarde geweest voor de ambachtsheerlijkheid. Hij oefende zijn functie met hart en ziel uit; werkte
zich in alle voorkomende kwesties intensief in en wist, steunend op zijn rijke en lange ervaring, steeds een antwoord
te geven op vragen, die in en buiten de vergadering door de ambachtsheren werden gesteld". Het zou een manco zijn
niet te vermelden, met welk een zorg deze rentmeester het archief van de ambachtsheerlijklleid heeft omringd.
Uiteraard had hij de tijd en de opleiding niet om er zich intensief mee bezig te houden; doch hij heeft het
gekoesterd en bewaakt als een onvervangbare schat. 37. Willem Jan van Doorn, vanaf 1962 In de vergadering van 1962 is
W.J.van Doorn, burgemeester van Poortvliet tot rentmeester benoemd. 91
Copyright © OUD
VOSSEMEER
Amazon stores
See also BOL stores
Home About us Family/Genealogy Contact Gastenboek Publications What do we want
The Dutch Van Rosevelt's The American
Ro(o)sevelt's
Four Freedoms Speech Pictures visit May 26, 2000
Ambachtsheerlijkheid Oud- en Nieuw-Vossemeer en
Vrijberghe
History Oud-Vossemeer-
dutch ;
Oud Nieuws
NL 1783-Ermerins over Ambachtsheerlijkheid en Vrijberghe Zeeland 1753 incl. stad en eiland Tholen History Nederland (dutch)
By
Cees W. Boogaart,Oud-Vossemeer, NEDERLAND
All pictures
copyrighted © 1996-2013 by CWB, and licensors. All rights reserved