Auteur Topic: Margaretha polder  (gelezen 1731 keer)

0 leden en 1 gast bekijken dit topic.

Offline webmaster

  • Administrator
  • Full Member
  • *****
  • Berichten: 172
  • Geslacht: Man
  • local historian
  • -Locatie: Willem van Beierenstraat
Margaretha polder
« Gepost op: augustus 02, 2017, 08:23:09 pm »

Margarethapolder.

De gorzen, die den Margarelhapolder hebben opgeleverd,
lagen in en ter wederzijde van hot hij de bedijking van
Stavenisse nog open gebleven vak der Kamer. Dit water,
oorspronkelijk een verlenging van den Droedenvliel, had
in 1599 nog zoodanige afmeting, dat hot niet raadzaam
werd geacht, het met zijn zandige oevers gansehelijk in
de bedijking van Stavenisse op te nemen. Na de moer bin-
nenwaartsche afsluiting van dien waterloop kon het evenwel
niet anders, of liet voor eb en vloed open gebleven vak
zou spoedig verzanden en de daar langs gelegen gorzen
in omvang doen toenemen. Het verloop was zelfs snel;
want reeds in het begin der XVlle eeuw was liet „Oude-
Gat”, zooals men het in de omwandeling noemde, niet
meer voor vaartuigen van eenigen diepgang bruikbaar;
het werd als haven nogwel verdiept, doch de aanslibbing
zette zich voort, en ook de aanliggende schorren namen
zoo in hoogte, als in omvang toe.

In 165i vroeg Jhr. Jcrouiniux Tiujli van Svrooskcrke, als
ambachtsheer van Stavenisse, octrooi tot inpoldering der
schorren, hier bedoeld, die alstoen gezegd werden gelegen
te zijn ten noorden van Stavenisse. Hij verkreeg het ver¬
zochte octrooi nog in datzelfde jaar, maar de bedijking
ervan schijnt eerst in 1656 te zijn ondernomen, door
liet opwerken eener waterkeering van 2575 Meter lang.

Volgens de vergunning tot bedijking was voor de in te
polderen gronden vrijdom verkregen van alle Statenlasten
voor den tijd van negen jaar; terwijl zij in de eerstvol¬
gende twintig jaar ook niet door het heffen van tienden
zouden worden bezwaard. (b)

Het westelijke aangelegde dijkvak nam een aanvang aan
den dijk van den polder Stavenisse, even beoosten de
zeesluis en liep in schier evenwijdige richting met de
waterkeering aan de overzijde der tegenwoordige haven door
tot aan het Keeten ; langs het Koeten liep de dijk in bijna

(a) Scliepenenboek van Stavenisse.

noordelijke strekking, en haaks op dit gedeelte liep hij
verder in zuidelijke richting voort tot aan den dijk van
Kempenshofstede. Het eerstgenoemde dijkvak, langs de
Haven, is nog geheel aanwezig, doch van de beide andere
genoemde deelen zijn belangrijke stukken door den aan¬
val der stroomeu verloren geraakt.

De .dijk aan den westkant was noodig, omdat door de
inpoldering der haven, of het „Oude Gat” in eene nieuwe
gemeenschap van hel dorp met de zee moest worden voor¬
zien. Hel. schijnt aanvankelijk echter niet de bedoeling te
zijn geweesl, de bedijking op die wijze tot stand te bren¬
gen ; want de gelegde waterkeering langs het Keeten sloot
aanvankelijk aan den tegenwoordigen Westhavendijk aan.
Eindelijk werd hij op zoodanigen afstand van den dijk
van Stavenisse opgeworpen, dat tusschen de twee water-
keeringen in, eene geschikte, nieuwe haven voor het gemis
van het „Oude-Gat”, kon worden aangelegd. Alvorens
echter tol de graving daarvan over Ie gaan eischic de
bedijker, dal de dijkage van Stavenisse in de kosten ervan
en in die tot liet aanloggen der veroisehlo spuiworken,
zou helpen voorzien. Vanwege den polder Stavenisse droeg
men daarop met F 000 bij tot de uitvoering der haven¬
werken, onder voorwaarde echter, dat de nieuwe dijkage
daarna met het onderhoud ervan zou zijn belast.

liet voorstel, inzake het onderhoud, schijnt door den
bedijker van den polder niet te zijn aanvaard; want juist
het tegendeel vond plaats; de nieuwe dijkage droeg voor
het onderhoud der haven en spuiwerken slechts aan den
polder Stavenisse in evenredigheid van hare grootte bij.

De bedijkingswerken waren reeds in den nazomer van
1056 voltooid ; doch de gevormde polder werd eerst in
1058 bezaaid. Zulks geschiedde oudergewoonte. De voor
het eerst binnendijks gebrachte gronden toch werden
meestal enkele jaren na hunne beversching beweid en
bebouwd, als de „zilt” daaruit genoegzaam geweken was.
Ook hier had in 1656 en in den zomer van 1057 bewei¬
ding met velkanting van kreken plaats gegrepen.

In betrekking tot de benaming van den polder, zij bericht
dat Jhr, Jeronimus Tuyll van Serooskerke, heer van Tien-
hoven en Stavenisse op 7 Juni 1642 te Tliolen ondertrouw
deed met Anna Maria van Lieve, jongedochter uit een
daar bekend en aanzienlijk geslacht, (a) De trouwdag had
stellig te Kapelle plaats. Maar zijne vrouw kwam kort daarop
tö overlijden. In 1050 huwde hij als weduwnaar met Mar-
garetha Huyssens, jonge dochter, geboren te Middelburg.
Jeronimus zelf overleed 22 April 1()09 te Veere en werd
te Stavenisse begraven. Zijn praalgraf, een kostbaar ge-
denkteeken, is een werkstuk van den beroemden beeldhou-
wer Rombout Verhuist.

Uit het medegedeelde blijkt, dat de Margarelhapolder
genoemd is naar Jeronimus’ tweede echtgenoote, naar
Margaretha Huyssens, die als weduwe op 12 Mei 1671
hertrouwde met Willem Albrecht, graaf van Dhona, en
deze, in 1673 bij de belegering van Maastricht gesneuveld
zijnde, huwde zij in 1675 voor de derde maal met Adriaan
Gustaaf Joost, graaf van Flodorff, die 18 September 1708
ten grave daalde.

Eindelijk kwam het leen aan Carel Philips, graaf van
Flodorff en Wartensleben, echtgenoot van Jeanetle Mar¬
garetha Huyssens en nicht van de tweede vrouw van Jhr.
Jeronimus rLuyll van Serooskerke. Van Carel Philips kwam
het in 1752 aan Amelia Esperansa, gravin van Flodorfï,
die gehuwd was met Hendrik IX, Graaf van Reuss Paxen
en van deze ging liet omstreeks 1760 door koop over aan
Cornelis van der Lek en Anthonie de Clercq. (b)

Anthonie de Clercq, geboren te Oudenbosch, 9 Augustus
1693, en zoon van Theodorus de Clercq en Johanna Wadde,
vestigde zich te Stavenisse. Hij was aldaar rentmeester
van den ambachtsheer. Hij komt ook voor als Baljuw en
was gehuwd met Christina Capelle van Bergen op Zoom.
Hij overleed kinderloos 19 October 1767 en zijne echtge¬
noote stierf reeds in 1747.

Christina had vóór haar verscheiden aan de kerk aldaar
gelegateerd 100 £ Vlaamseh voor den aankoop van vijf
zilveren schotels voor de bediening van liet H. Avondmaal
en haar echtgenoot had in 1760 nog aandeelen in het
ambacht aangekocht.

(a)    Schepenenboek Yan Stavenisse.

(b)    Ibid.

Na het overlijden van Anthonie de Clercq kwam het
goed aan zijn neef Theodorus de Clercq, zoon van Johannes
de Clercq en Adriana van Maurik. Deze was geboren
13 April 1740 te Standaard Buiten, was Baljuw en Pen¬
ningmeester van Stavenisse, en huwde 22 Juni 1764 met
Elisabelh van der Leky dochter van den Baljuw en den
Dijkgraaf Cornelis van (ter Lek, ook sedert 1760 ambachts¬
heer* van Slavenisse on ()ud-Kompensliofstede. (a) Zijne
vrouw Elisabelh overleed II Augustus 1700, waarna hij
in 1703 hertrouwde met Maria van Ilalleren ; hij overleed
0 Januari 1803. In de familie Van der Lek—de Clercq
zijn de ambachten of heerlijkheden gebleven tol op den
huidigen dag.

De dijkage met het leen of ambacht daarvan niet onder
ongunstige omstandigheden tot stand gekomen, werd toch
betrekkelijk ook vroeg door het geweld der wateren ge¬
troffen. Reeds in 1682, het jaar, waarin op 26 Januari
alom zooveel nadeel aan dijken en dammen werd toege-
braclrf, ontstond ook aan hare waterkeering veel schade.
De polder vloeide in, doch gelukkig; hulp bleef niet uit.
Door de Staten werd roods op 2 April toegestaan „exemptie”
van den (Kl-penning en van liet tweederde part in de
15 stuivers op het (iemet over het loopende jaar. (b) Doch
de dijkage „dreef nog”, in April 1683. toen men zelfs nog
vrijdom verzocht van alle lasten voor den tijd van 25 jaar.

Ook met den stormvloed van 3 Maart 1715 braken
’s polders dijken door. Zware geschoten of omslagen werden
ook alstoen geëischt om de gronden ook ditmaal aan liet
water te onttrekken. Lang bleef de polder drijvende, want
de sluiting der gevallen gaten vorderde veel inspanning,
en de kosten daarvoor werden door ’s Lands Inspecteurs
op 6ÜÜ a 900 £ Ylaamsch geraamd, üp grond daarvan
gaven deze in overweging ingelanden vrij te stellen van
alle Statenlasten voor den tijd van tien jaar. Ook de graaf
Carel Philips van Flodorff, Wartenslebon, destijds Am¬
bachtsheer van Stavenisse, droeg 822 £ 7 fi 9 gr. Vlaamsch
of 4-934,325 voor de herbedijking bij, (c) en de Heeren van

(a) Standaard Buiten was vroeger w’t Sant daar buyten.1
\b) Schepenenboek van Stavenisse.

(ê) Ibid.

II KT YVATKItSCIIAI» STA VKNISSK

üim;


de Provinciale Rekenkamer adviseerden aan de Staten, om
aan ingelanden den voorgestelden vrijdom van alle lasten
voor den tijd van tien jaar toe te staan, daaronder ook nog
begrepen de alsnog loopende vijf jaar vrijdom van de
twee gulden „extraordinair”, reeds aan ben verleend, (a)

Later werd ook de oever, die Ier plaatse van den voor¬
malige!) uitloop der Kamer lioofdzakelijk uit drijfzand
bestond, dooi* den stroom in sterke mate aangetast; de
breede zoom slijken en gorzen, in 1750 langs den noord¬
kant nog aanwezig, begon geheel te verdwijnen.

Hachelijk begon het er destijds met de dijkage uit te
zien. Het Bestuur wendde zich op 17 April 1758 tot de
Staten, hun mededeelende „den calamiteuzen toestand van
den polder”, hen tevens wijzende op den zwaren last, die
door het onderhoud op de ingelanden drukte. Men was
gehouden, aldus werd bericht, het cene jaar iets meer,
het andere iets minder, doch gemiddeld c2 £ Vlaamsch
per Gemet om te slaan, redenen waarom men genoodzaakt
was verlenging te verzoeken van het octrooi, inzake den
vrijdom van „de ordinaire en extraordinaire CC penningen”
voor den tijd van veertien jaar. (b)

In liet vervolg . was de toestand van den polder zelfs
van dien aard, dat de Staten in 1777 maar besloten dien
te vereenigen met de dijkage van Stavenisse. Dit besluit
bracht een gansche verandering teweeg, want daardoor
vormden de beide bedijkingen alsnu slechts gezamelijk een
waterschap, ’s Polders verdere geschiedenis kan mitsdien
dan ook nu beschouwd worden als in die van dit, water¬
schap te zijn vervat. Wij zouden dus hier kunnen eindigen,
indien nog niet het een en ander nopens deszei fs suatie,
beheer en grootte, te vermelden viel.

Suatie. De Margarethapolder had aanvankelijk zijne uit¬
watering op de haven ; zijne sluis, slechts voorzien van
eene klep, lag in ,den Oost-Havendijk, tegenover het Oude-
Gat, of het in deze bedijking ingepolderdo deel der Kamer.
In den loop der XlXe eeuw is de sluis gedicht, nadat in
den Stoofdijk een houten duiker was aangebracht, door

(a) Statennotulen van 1715.

(£) Statennotulen van 17 April 1758.

welken de polder loozing verkregen had op den achter-
gelegene. Daar deze dijkage administratief met den polder
Stavenisse is vereenigd, wordt voor de afwatering daarop
ook geenerlei uitkeering gevorderd.

Last van het polderwater schijnt de dijkage niet te
hebben geleden. Haar grondslag ligt in betrekking tot de
mogelijke laagte ot diepte van de afvloeiing van het
water hoog en is niet gesloten, maar open en ook van
natuur ganschelijk niet ziltig van aard.

Beheer of Bestuur. De Margarethapolder had eertijds ook
zijn eigen beheer; doch daar men niet in staat was, deze
beperkte dijkage met haar betrekkelijk lange en zwaar
aangetaste waterkeering in voldoenden slaat te onder¬
houden, werd door de Staten van dit gewest, zooals wij
reeds vernamen, besloten den polder administratief met
de dijkage van Stavenisse te vc reenigen Hij de deswege
genomen resolutie werd alstoen nog bepaald, dat van de
landen in den Margarelhapolder steeds 13, per (lemet
meer aan dijkgesclmt zon worden opgehracid, dan valide
gronden in den polder Stavenisse; doch later schijnt deze
bepaling, en lereehl, 1(5 zijn ingetrokken, daar sinds lang
in beide bedijkingen een gelijke belasting wordt om¬
slagen.

Na de toevoeging van den polder aan Stavenisse wordt
deze alsnu ook door diens bestuur beheerd.

Grootte. In de grootte van den polder heeft nog al
verandering plaats gegrepen ; want is aanvankelijk 146 Ge¬
meten lands ingedijkt, tegenwoordig komt voor den omvang
merkelijk minder voor. Door gelegde inlaagdijken en door
rooving van grond binnendijks, was men genoodzaakt
belangrijke strooken aan de ingepolderde oppervlakte te
onttrekken. In 1735 bevatte de dijkage nog 145 Gemeten
290y2 Roede ; de tegenwoordige grootte binnen den noor¬
delijken zeedijk en diens verlengde tot den Oosthavendijk,
bedraagt maar 40,0022 Hectaren. Voegt men daar evenwel
aan toe, hetgeen nog buiten den inlaagdijk ligt, dan ver¬
krijgt men voor de totale grootte 47,0398 Hectaren, overeen¬
komende met nagenoeg 120 Gemeten. Verder bestaan nog
1,3488 Hectaren dijk, 3,1560 Hectaren bouwland en 2,3457

Hectaren vergraven grond; het bouwland is onder de
laatstgemelde grootte van den polder begrepen.