Auteur Topic: Polders Stavenisse  (gelezen 1845 keer)

0 leden en 1 gast bekijken dit topic.

Offline webmaster

  • Administrator
  • Full Member
  • *****
  • Berichten: 172
  • Geslacht: Man
  • local historian
  • -Locatie: Willem van Beierenstraat
Polders Stavenisse
« Gepost op: augustus 01, 2017, 07:33:33 pm »
Waterschap Stavenisse.

Algemeen Overzicht.

Niets is moeilijker dan eene beschrijving te geven van
polders, die sinds lang hebben opgehouden te bestaan, en
dit nu is het geval met die, op welker* geschiedenis in¬
zonderheid het volgende betrekking heeft.



Reeds in 1509 toch is het oudste deel van Stavenisse
door het water overweldigd ; de polders aan deze zijde
van de Kamer, met het bescheiden dorp Stavenisse daarin
gevestigd, werden een prooi der golven en bleven gedu¬
rende 90 jaren achtereen als opene slikken en schorren
drijven. Alleen het aan de overzijde van genoemd water
bedijkte Kempshofstede bleef van de ramp, die het oudere
gedeelte zoo jammerlijk trof, bevrijd en stak tegenover
de schier onoverzienbare naakte vlakten jaren lang toch
onder de benaming van Stavenisse, eenzaam en verlaten,
hel hoofd boven de wateren uit. De eenvoudige bewoners
van het verlaten gebied waren voor altoos verdwenen en
de doodsche, overgebleven moerassige landen, boden schier
hoegenaamd geene gelegenheid meer, om alsnog iets van
hun voormalig bestaan waar te nemen. Dan, al valt van
het verongelukte gebied niet veel meer aan te voeren,
toch is de kennis ook van het weinige;, waaronder het
eenmaal bestond, geenszins eene onverschillige aangelegen¬
heid, en van daar dat naar do wetenschap daarvan dan
ook zooveel mogelijk is uilgezien. Ook uit de kennis van
het verhalen, als waarmede men hier inzonderheid te doen
heeft, stroomt de bezieling toe, die ons triomfeeren doet
in onze onderzoekingen.

Nopens den tijd en de wijze, waarop de polders van
het verdronken land zijn totstand gekomen, vindt men
weinig vermeld. Bescheiden van 1339 maken echter reeds
gewag van het bestaan van twee polders, namelijk van
een Oude- en een Nieuweland. In een octrooi van hertog
Albrecht van Beieren van den jare 1391, en betrekking
hebbende op eene herbedijking van het Oudeland, wordt
zelfs ook van een Middelland gewag gemaakt, waaruit
alzoo is nategaan dat tusschentijds ook een ander of een
tweede Nieuwland moet zijn aangepolderd. (a)

In de XlVe eeuw dan trof men in het eiland alzoo drie
bedijkingen aan, namelijk een Oudeland, een Middelland
en een Nieuweland, en deze strekten zich in noordelijke
richting met hunne gorzen en slikken uit tot onder de
kust van Duiveland.

(a) F. van Mieris. Groot charterboek van Holland en Zeeland. Deel III lolio. 580.

Het gebied, bij den aanvang uit een opwas ontstaan,
vormde dus ook eene heerlijkheid, die waarschijnlijk ook
vroeg hare ambachtsheeren zal hebben gehad. Zij lag be¬
grensd door den Breeden Vliet, dooi* den Hals en door
de Schelde, overal zich uitstrekkende tot „ten halven diepe”,
zooals men dat voor de limieten van Zeeuwsche leenen
als bij herhaling vindt bepaald.

Op wien het gebied in den beginne is vei leid, vindt
men niet vermeld; doch bij den aanvang der Xllleeeuw
wordt reeds gewag gemaakt van een Betlo van Stavenisse.
Hij en zijne echlgenoote Beatrix, stonden in 1204 cenigo
hun toebehoorende rechten te Tilburg af aan Hendrik 1
van Brabanl, in ruil, of zooals het luidt, voor „inkomsten”
in Zeeland. Doch opmerkelijk, het gebied werd in 1206
reeds verheven op graaf Lodewijk van Loon, echtgenoot
van Ada van Holland.

In welken zin of in hoever de graaf van Loon het land
verkreeg, wordt niet bericht. De ridder Betio van Stavenisse
bestond evenwel nog; hij wordt zelfs in 1214 nog genoemd,
bij het huwelijksverdrag, waarbij de Hertog van Brabant
zijne dochter Machteld in den echt verbond met Flor is.
oudste zoon van graaf Willem 1. (a) Ook een Poppe van
Stavenisse wordt vermeld. Hij trad in 1225 op als getuige
bij eene schenking van Vrouw Lielt van Stavenisse van
25 Gemeten land in Noord-Bevcland aan de kerk van
ter Does. (b)

In 1255 vindt men melding gemaakt van Balduines van
Stavenisse als zoon van Poppe, en van hem is ook nog
sprake in 1269; (c) doch daarna verneemt men weinig
meer in betrekking tot de vermoedelijke oudste hoeren
van dit verdronken land. Opmerkelijk is in verhand met
de vermelde schenking van vrouw Lielt, dat in het voor¬
malige gebied van vier dorpen of plaatsen wordt gewag
gemaakt, waarvan Stavenisse met deszelfs kasteel, genaamd
het Huis ter Doest, wel het voornaamste zal zijn ge-
geweest. (d) Dit Huis zal vermoedelijk tot verblijf der

(a) Mr. L. Bh. C. van den Bergh. Oorkondenboek van Holland en Zeeland. Deel I
bladz. 14&.

0b) Ibid bladz. 107.

(c)    Ibid. Deel II bladz. 84.

(d)    Boxhorn. Kroniek vau Zeeland bladz. 434.

Heeren van het land hebben gestrekt, en dus ongetwijfeld
in de onmiddellijke omgeving van dit dorp hebben bestaan.

Ook in 1280 komt een Betto, als vermoedelijk uit het
geslacht der Van Stavenisses, voor. Van hem wordt gewag
gemaakt bij gelegenheid hij enne bijdrage verstrekte van
3 £ 4 Hollandsch als vijf halfjaarlijkschc termijnen voor
eene alsnog te houden kruistocht naar het Heilige Land. (a)
Waarschijnlijk was de hier aangehaalde Betto, de in het
vorige jaar genoemde kapelaan van Vrouw Aleide.

Later vindt men weinig in betrekking tot het oude
ambacht en deszelfs bezitters vermeld. Alleen is nog enkele
malen sprake van Balduinus Danckaerts van Stavenisse,
die door den Deken van het kapittel van Oud-Munster te
Utrecht in 1281 nog eenige landen en tiendrechten in
erfpacht verkreeg in diens gebied, en die ook in 1291 nog
wordt vermeld.

Wat de afleiding der benaming van het gebied betreft,
daaromtrent loopen de gevoelens nogal uiteen. l)r. De Man
schrijft naar aanleiding daarvan: „er zijn er die phanta-
sccrende in den naam eene herinnering te willen zien
aan den (lod Stavo van Stavoren; ik voor mij zie er niets
in; dan dat de aloude bezitter dier nissen stave ofstaeve,
thans staven of steven, heeft geheeten.” (b) Volgens het
inzicht van dien schrijver kan de Stavenisse worden be¬
schouwd als te zijn gevormd uit een gors, dat als Stave-
of Stevenisse was bekend, ’t geen ook in overeenstemming
is met wat men later verneemt. Het gebied komt in oude be¬
scheiden als Stevenesse; Stevenisse en eindelijk ook als
„Stavenisse submersa”, of als het verdronken ol te gronde
gegane Stavenisse, voor. (x)

’t Is reeds hiervoren opgemerkt, het oude Stavenisse
strekte zich uit tot onder Duiveland. Beide gebieden lagen
aanvankelijk als aaneengesloten of slechts door uitgebreide
slikken en zwakke vlieten van elkander gescheiden.

In 1275 droeg Floris, Abt van Egmond, eenige goederen,

(a)    James de Fremery. Supplement op het oorkondenboek, bladz. 147.

(b)    Dr. J. C. de Man. l)e vluchtbergen in Schouwen, de Bevelanden en Tholen,
bladz. 55.

(x) Mr. J. G. C. Joosting en S. Muller Hz. kerkelijke rechtspraak. Deel I bladz. 46.

beslaande hoofdzakelijk in openliggende vlakten, in gebruik
of bewaring over aan Wilhelm, genaamd Brune. Deze
goederen waren reeds overlang aan het Adelbertsklooster
geschonken door Lubertus en Ihive en eindelijk in leen
gekomen aan de „Alewaerde weduwe.’" Zij werden thans
niet nader ter name en plaatse aangeduid, maar werden
geacht te bestaan, zooals deze in het register van het
klooster waren ingeschreven, (a)

Met de oude uitdrukking „Alwaerde weduwe”, zooveel
beteekenende als de hooggeëerde of dierbare weduwe, is
ongetwijfeld bedoeld, vrouw Aleida van Holland, de we¬
duwe van Jan van Avenues. (b)

ln 1277 had eene andere of inzake de omschrijving ge¬
wijzigde overdracht plaats. Floris, de genoemde Abt, be¬
kende daarbij alsnu aan Wilhelm, genaamd Brune of
Bruine te hebben uitgegeven zekere goederen, het klooster
toebehoorende, en bestaande uit het land in het gebied,
dat men noemt Stevenscamp, uit buitendijkschen aanwas,
dat men heet slikland, uit een akker bij de plaats genaamd
Sudmersch en uit het land, geheeten Dissele. (c)

Blijkbaar ontving Brune of Bruine, naar een van wiens
geslacht Bru- of Bruinisse wel zal zijn genoemd, een deel
in Stevenscamp of Stevensland ; verder bekwam hij Sud¬
mersch of het alsnog bekende Zuidmoer, de slikken, daar¬
aan palende en Dissele, Dicsele of Dijxele, waaronder men
vermoedelijk een bepaald gedeelte polder of wel Dreischor
heeft te verstaan. (d)

Ook het volgende kan dienen tot opheldering van ’t geen
in deze gebeurd is: graaf Floris V was gehuwd met
Beatrix, de dochter van Guy van Vlaanderen. Zijne moei,
Aleida van Holland, weduwe van Jan van Avenues, was
Guy vijandig gezind, tengevolge van het onrecht haar man
door Margaretha, in zake de erfenis aangedaan ; zij was
altoos sterk gekant geweest tegen het huwelijk van Floris,
en voorziende dat zij met zijne jonge vrouw moeilijk in vrede

(a)    Mr. L. Ph. C. van den Bergh. Oorkondenboek, Deel II, bladz. 122.

(b)    Fan DaletCs Woordenboek, bladz. 161.

(c)    Mr. L. PA. C. van den Bergh. Oorkondenboek \an Holland en Zeeland. Deel U,
bladz. 148.

(d)    Zuidmoer had ook zijn eigen wapen.

zou kunnen leven, en dat haar verblijf in Holland weinig zou
strekken om eensgezindheid tusschen zijn Graafschap en
Vlaanderen te bevorderen, verzocht haar zich te verwij¬
deren en elders verblijf te kiezen.

Aleida schijnt aan de uifnoodiging van graaf Floris
gevolg te hebben gegeven door haar vertrek naar Hene¬
gouwen; doch of hare verhouding in betrekking tot de
gezindheid jegens Gutf en diens dochter, verandering heeft
teweeg gebracht, wordt niet vermeld.

Ongetwijfeld heeft de overdracht der hiervoreu bedoelde
goederen aan Brune bij de bezitters van Stavenisse geen
gunstigen indruk verwekt, want reeds kort na bekend¬
wording daarvan, in 1275, beloofde Boudewijn Danckerts
van Stavenisse en Boudewijn Weldekin, hulp en trouw
aan vrouw Aleida. (a).

De overgedragen goederen wijzen in hoofdzaak ook op
het gebied van Stavenisse; doch een gedeelte daarvan
behoorde stellig tot Duiveland. Ook vermelden de be¬
scheiden, dal de oudste dier verkregen bezittingen her¬
komstig waren van Luberlus en Duve; doch eenige daar¬
van kunnen ook ver kregen zijn van Steven, vijfde Abt van
Egmond, die in 1105 ten grave daalde. Naar Duve zal
ongetwijfeld Duiveland, naar Brune of Bruine, Bruinisse
en naar Steven, Stevenscamp of Stevensland zijn genoemd.

Of het gebeurde verder minder gunstige gevolgen heeft
gehad voor de bezitters van Stavenisse is niet gebleken,
in 1284 is Aleida van Holland overleden en ongetwijfeld
heeft dit haar heengaan van deze wereld, ook eindelijk
geleid tot verandering tusschen hen en den Graaf. Althans
in 1291 beloofde Danckert Danckerlss van Stavenisse den
Graaf van Holland getrouwelijk te zullen dienen op ver¬
beurte van al zijn goed en onder borgstelling van zijn
broeder Gilles. (b)

Verder komt weinig meer voor nopens de aloude Heeren
van Stavenisse. Slechts blijkt nog dat Gilles Boudijns en
Hendric Gilles, zonen van Danckertssoon in 1318 nog 450
Gemeten ambacht kochten in het Oude- en het Nieuwe*

(a) F. van Mieris. Groot charterboek van Holland en Zeeland. Deel I folio 376.
(£) F. van Mieris. Groot charterboek Deel I folio 54)3.

land van dit gebied en dat in 1324 zelfs nog gewag ge¬
maakt wordt van Uierick van Stevenisse. Ook Willem die
Brune en Heyne Willemss Brunen, schepen van Ouwerkerk,
worden in de rekeningen van de Grafelijkheid van Zeeland
van 1339 nog vermeld. Echter komt niet veel op de
voormalige gesteldheid betrekking hebbende meer voor,
en wat het leen betreft, dit behoorde tegen het einde der
XlVe eeuw reeds aan Bruynstein van Herwijnen, die
blijkens het voorgaande, in 1391 vergunning verkreeg tot
herbedijking van den polder Oudeland. Dan, trad deze als
rentmeester van Zeeland beoosten Scheld op 12 April 1396
nog op als borg of getuige bij den getroffen zoen tusschen
den Graaf van Holland en Philips van Wassenaar, kcrt
daarop kwam hij zijne betrekking en ook zijne ambachten,
tengevolge van een beganen manslag le verliezen, (a)
Op 28 Maart 1397 verkocht hertog Albrccht reeds zijn
leen aan Jan van Heenvliet, zoon van Jan van Heenvliet
en Aleida van Borssele en echtgenoot van de dochter van
Willem van der Coulster. Deze ridder trad reeds in het
volgende jaar op tot het verleenen van hulp in den oorlog
van den Hertog tegen de Friezen voor het welk hij in
1399 werd beleend met het ambacht Hindeloip in Fries¬
land. In 1405 komt hij voor als heer van Kattendijke en
Stavenisse en tegelijk als Maarschalk van Zeeland. (b)

De overdracht van het ambacht had plaats met al het
gevolg daarvan, bestaande uit Tienden, Malerij, Visscherij,
Vogelarij, Veren, Uytdijken, Hofsteden, etc. een en ander,
zooals Bruynstein van Herwijnen het bezeten had. (c)
Ook de grenzen van het verkregen ambacht werden weder
geacht zich uit te strekken tot „ten halven Diepe” der
omliggende wateren of stroomen.

Jan’s broeder, Zweder van Heenvliet, was de echtgenoot
van Margaretha van Gr o enevelt. Zijne drie zusters waren
Elisabeth, Hendrica en Maria, zijnde de eerstgenoemde
gehuwd met Laurens van Cats, bijgenaamd de Rijke;
Hendrica was de vrouw van Dirk van der Does en Maria

(a)    F. van Mieris. Deel III folio 657.

(b)    Br. Felco Verwijs. De oorlogen v&n Jlbrec/it van Beleren met de Friezen, bladz. 488.
[V] F. van Mieris. Groot charterboek Deel III folio 657.

was getrouwd met Hendrik van Bolland en na diens
overlijden met Pieter Hendrik Pieterszoon.

Zweder van Heenvliet, hierboven bedoeld, en Laurens
van Oats, diens zwager, traden in 1411 op als voogden
der weezen van den in 1410 overleden Jan. (a) Diens
nagelaten spruiten bestonden uit Albrecht, Willem, Jan
en Agnes. Van deze was Albrecht de oudste, bij het
overlijden zijns vaders toch ook nog minderjarig,‘doch
deze zoon kwam reeds in 1419 om hét leven. Van Jan en
Agnes vindt men verder geen gewag gemaakt, (b)

Willem, de zoon volgende op Albrecht, is gehuwd geweest
met Margerelha van llegmerswale. Uit dezen echt zijn gespro¬
ten : Michiel, Clacs, Jan, '/weder en Geertruida. Willem was in
1419 ook mede uitgever van de gorzen, waaruit de Kem-
penshofstedepolder is gevormd ; hij komt ook nog voor
in 1436; doch in de „Vierschaar van Zeeland bewesten
Scheld” te Middelburg om ons onbekende redenen tot
balling verwezen, verkocht Philips van Bour-gondië
op 7 November 1445 zijne heerlijke rechten aan
diens zoons, te welen, de heerlijkheid van Stavenisse aan
Michiel en Clacs van Heenvliet, ieder voor de helft; de
heerlijkheid Kattendijke aan Jan en Zweer van Heenvliet,
mede ieder voor de helft, doch reserveerde zich eenige
rechten, (c)

Michiel van Heenvliet verleende in 1455 nog keuren
aan de bewoners van Stavenisse, (d) en werd in 1472 door
hertog Karei nog belast met het innen van „imposten”
door de Staten toegestaan. Tijdens het onderhandelen over
de inning dier belasting te Zierikzee, van welke plaats
hij ook baljuw was, ontstond oproer onder de poorters, die
het stadhuis binnendrongen en hem en den daarbij ook aan¬
wezigen priester Jan Simonszoon, om het leven brachten
en hunne lijken door de vensters op straat smeten. Van
Clacs verneemt men verder niets; terwijl van Jan, de
echtgenoot van Gatharina van Steeland, slechts wordt
vermeld, dat hij anno 1500 te Brussel kinderloos overleed.

[«] F. van Mieris. Deel IV folio 191.

(b)    Agnes huwde met Jan van Fgmond.

[c]    F. J. van Visvliet archivaris.

[cl\ Archief van Stavenisse.

Zweers of Zweder, gehuwd met Mttrgarelha Pols, schijnt
zich als rustig burger te tioes te hebben gevestigd. Op een
in 1911 in de kerk aldaar ontdekten grafsteen leest men,
dat hij op 6 December 1486 overleden is als heer van
lvattendijke en Stavenisse; terwijl ook blijkt, dat zijne
ambachten gekomen zijn aan zijn broeder Jan.

Geerlruida, de eenig vermelde dochter van Willem van
Heenvliet, is gehuwd geweest met Jan de Vrieze van
Oostende. Zij overleed 24 Januari 1505, waarna Jan her¬
trouwde met Catharina van den Da le uil, Brabant. Hijzelf
stierf 10 October 1512en ligt begraven bij zijn eerste vrouw in
’tkoor der kerk te Goes. Geerlruida s aandeel in de grootelijks
reeds ingevloeide heerlijkheid, beslaande uit nagenoeg
1535 Gemeten, verviel aan de Grafelijkheid, doch werd
nog in haar sterfjaar gelost en door Jan Pels, raad en
rentmeester van Zeeland beoosten Scheld, aan Jacob van
Cralingen, beleend.

Door vermaagschapping van de geslachten Van Cals en
Van der Does met de Van Heenvliets en later door het
huwelijk van Elisabetii van Oats, dochter van Jacob en
een kleindochter van Laurens van Cats met Floris van
Cralingen en daarna met Adriaan van der Does zijn
onderscheidene dooien der heerlijkheid gekomen aan de
geslachten van Gats en van (walingen en inzonderheid aan
dat Van der Does, hetwelk die in 1535 voor 3200 Karolus
guldens verkocht aan Willem Simon Maerlense, burge¬
meester van Zierikzee. Deze, bekend staande als bekwaam
waterbouwkundige, was gehuwd met Adriana Gornelia
Eewoudsen van Duiveland, die anno 1545 overleed, nala¬
tende tien kinderen, van welke Claes zich naar de heer¬
lijkheid Cromstrien en Cornelis zich naar Stavenisse noemde.
Haar man stierf in 1557 en werd in de St. Gudulekerk
te Brussel begraven.

Van Cornelis Willems Simons, insgelijks burgemeester
van Zierikzee en gehuwd met Gornelia Mogge en later
met Cornelia de Jonge, ging het deel van het leen over
op diens zoon Adriaan Cornelis Willems Stavenisse,
echtgenoot van Levina Teelinck. (a) Een jonger zoon,

(a) II. Steenberg. Beschrijving van Stavenisse.

Mar in as geheeten, komt voor als lid dor Stalen-i leneraal
en als ridder van St, Michiol.

Later zijn vele der heerlijke rechten van dit gebied in
geheel andere handen overgegaan. Dan, ook omstreeks
half de XVIe eeuw had ook het geslacht Tuijll van Seroos-
kcrke aandeel daarin.

Ook Kempenshofstede vormde aanvankelijk een op
zichzelf staand ambacht, dat ingesloten lag door den
Breeden-viiet, het Keeten en een stroom van welken men
de spranken nog terugvindt in de polders Moggershil,
Anna-Vosdijk en Breedevliöt. Van den beginne af aan is
dit kleinere gebied ongemerkt vereenigd met de oudere
aan de overzijde gelegen heerlijkheid, iïn vooral na het
ten ondergaan van het oudere ambacht van Stavenisse,
was van tweeërlei heerlijkheden geen sprake moer.

liet eigenlijke Slevenisse of Stavenisse was blijkens al
hel voorgaande in beginsel dus ook een oud gedeelte van
ons gewesl. Nel kond echter e< rsl in LJNMi als eiland
voor. (u) llel lag van liet land van St-Maarlensdijk door
den Mals en de Kamer gescheiden en werd vermoedelijk in
liet laatst van de X Ie of in ?l begin der XIIe eeuw bedijkt.

Met is moeilijk de juiste ligging van Stavenisse als
eiland in zijn hoofd- en onderdeden voor te stellen, daar
nauwkeurige kaarten van de oude gesteldheid ontbreken,
en een zoo groot gedeelte van het land voor altoos in de
diepte is verdwenen. Veel kan dus niet meer tot opsporing
van den voorrnaligen toestand worden geraadpleegd. Slechts
enkele brokstukken der verwoeste waterkoelingen langs
dim tegenwoordige!! grinlweg en tegenover do Oude-Kamer
zijn nog waar Ie nemen, en met behulp van deze is een
gedeelte van het verongelukte-gebied op een (hu* kaarten
hij benadering voorgesteld. Dan, ook hel aantal polders,
waaruit liet land eenmaal bestond, en de omvang van
deze, droegen er toe bij tot liet meer of min juist bepalen
van het verloren gebied.

De grootte van het oudst bestaande deel, van den polder
Oudeland, bedroeg omtrent 83i Gemeten; het Middelland,
aanvankelijk het Nieuweland geheeten, besloeg eene opper-
(ff) F. van Mieris. Groot charterboek vaa Holland wi Zeeland. Deel I folio 147.

vlakte van 1474 Gemeten. Van het derde of het laatst
aangewonnen accres, door welks ontstaan de naarn van
het Nieuweland overging in dien van Middelland, wordt de
omvang niet vermeld. Uit bescheiden van een iets lateren
tijd meent men de grootte daarvan Ie kunnen stellen op
910 Gemeten, zoodat hel geheele eiland dus zou hebben
bestaan uit 3218 Gemeten.

Onder de voornaamste o( meest gegoede geërfden worden
in 1889 genoemd:    Jan Wilzoclcn, Cos lijn Dirkszoon

en Gilles van Baarsdorp. Verder komen onder anderen
ook als ingelanden voor een Jan bturms en een Simon
Stunns, doch deze beschikten over een minder en ook
over een meer verspreid liggenden eigendom.

Omtrent het beheer* van het land valt weinig te ver¬
melden. Alleen vernemen wij uit het octrooi van 28 April
1891 tot herbedijking van liet Oudcland, dat aan Bruynstein
van Uerwijncn, 's-Graven „lieven en getrouwen heer” ; (a)
ook vergunning was verleend, om in het te beverschen
land een dijkgraaf en gezworens aan le stellen, waaruit
valt af te leiden, dat elke polder zijn eigen beheer of
bestuur zal hebben gehad, (b) Ook' wordt daaromtrent
slechts vernomen, dat in 1855 zekere Co lijn Iluyhe Wrecden
tot dijkgraaf was aangesteld.

Vroeg hebben de polders van het verongelukte (had
met de wateren te kampen gehad, daar omstreeks het
midden der XlVe eeuw reeds bijna 88 gemeten uilgeslagen
of vergraven gronden werden aangetroffen.

Hoofdzakelijk tastte de Schelde de polders aan, want
langs den anderen kant van het land waren toen ter lijd
reeds rijpe gorzen aanwezig, die onder de namen van
„Hughewart en Rote” stonden bekend. Zij lagen on¬
getwijfeld langs of in de nabijheid van de Schelde en
van het Jan Hughe-Gat en werden reeds in 1357 door graaf
Willem V ter bedijking uitgegeven, (c)

Dat het oude of eigenlijke Stavenissc veel en lang
van den aanloop der wateren heeft te lijden gehad, blijkt

(n) Bruynstein van Herwijtien was gehuwd met TVillcrnync, nicht vau hertog Albrec't.

(b)    F. van Mieris. Groot charterboek lleel III iolio. 580.

(c)    Vermoedelijk is alstoen dit Nieuwland bedijkt.

uit veel. Maar* van de rampen, liet land van tijd tot tijd
overkomen, is weinig bekend. Met het oog op de ligging
kunnen wij het er voor honden, dat het door stormvloeden,
als die van 1277 en 1288, waardoor schier geheel Zeeland
leed, ook in ergo male zal zijn getroffen. Zeker zijn ei’
nog wel meen* vloeden voorgevallen, waardoor het gebied veel
zal hebben geleden, schoon door de nalatigheid der ge¬
schiedschrijvers, of door hot verlies van hunne geschriften,
do welenschap daarvan niet lot ons gekomen is. Iets meer
is ons bekend nopens de uitwerkselen van den vloed van
25 November 1304; de polders vloeiden daardoor in en
bij de beversching, die kort daarop volgde, moest zelfs
eenig land worden buitengedijkt.

Door den vloed van 15 of 16 November 1377 is het
Oudeland hoogstwaarschijnlijk wederom ingevloeid en
stellig eenigen tijd daarna drijvende gebleven, liet laai
zich zelfs veronderstellen, dat de polder destijds onder de
wateren bleef bedolven tot 1361, loen Uriujuslriu
Uerwijuniy de lierhedijker, ook meteen vergunning ver¬
kreeg lol nnnslelling van een bestuur.

Dat hel land ook in de XVe eeuw in 3 bijzonder met
den aanval der wateren heeft te worstelen gehad, blijkt
ook hieruit, dat het destijds voor de grafelijke beden ge¬
woonlijk slechts ten halven sehote stond aangeslagen, en
er in 1455 nogmaals belangrijke binnendijksche vergra-.
vingen werden geëischt.

Maar inzonderheid noodlottig voor het land was de
Gosmus- en Damianusvloed van 27 September 150Ü. Niet
alleen vloeide het daardoor in, maar de tegenover het
westen gelegen dijken waren daardoor in zoodanige mate
beschadigd, dat door ingelanden besloten werd van herstel
of herbedijking af te zien. Het geheele land. als door de
nijverheid zijner ingezetenen geschapen, werd onder de
meest treurige omstandigheden, die men zich voorstellen
kan, door arm en rijk verlaten ; het werd en bleef een
prooi der golven, en de eertijds zoo vruchtbare akkers,
ontdaan van alle leven, vormden niets dan uitgebreide
slijkeu ganschelijk overtogen met een waas van eenzaam¬
heid en verlatenheid.

Zoo dan eindigde het land met al wat daarop bestond.
Verbeelden wij ons de verlaten en bevloeide gronden een
weinig (ijds na liet plaatsgrijpen dier zoo treurige gebeur¬
tenis bij ebsland alsnog even te betreden. Hoe somber
doet zich daarbij dan alles voor. 'I. Zijn overal naakte
velden zonder eenig overeind slaand boom-of struikgewas.
Geen sterveling, zelfs geen lam gedierte beweegt zich meer
in de omgeving. De met zooveel overleg aangebrachtc
scheidingen der erven zijn verebd of in uilgegroefde
walerloopen veranderd. Schuren en huizon uitééngerukt,
liggen grootendeels als in moeras verzonken; geknakte,
doch nog wortelvaste hoornen, heffen zich bij vloed nog
eenigszins omhoog, alsof zij als bewuste wezens in wer¬
kelijkheid opnieuw hun voortbestaan trachten te bewerken.
Nergens echter wordt eenig leven bespeurd, 't Is slechts
het zeegevogelte, dat op de uilgestrckte vlakte alsnog aast.
Overigens zijn liet waarlijk niets dan tooneelen van verwoes¬
ting, die ons oog treft; behalve het klaaglijk geroep der moeitwg
ademt alles eeno geheimzinnige stilte, eene stille, als die
des doods. En over den strijd, dien men hier met de
wateren te voeren had, peinzende, denkt men onwillekeurig
ook aan de geslachten, die hier geleefd en daarna als
schaduwen onder weedom en smart voor altoos ver¬
dwenen zijn.

Veel werd geleden door het verloren gaan van het erf,
waarop zoovelen sinds lang hun bestaan onder al deszelfs
wederwaardigheden gevonden hadden. De nood, ditmaal
zoo plotseling ontstaan, had hen onder hel storten van
bittere tranen genoopt tot vlucht, met achterlating van
schier al wat bezeten werd. Zelfs het verlaten van het
stoffelijk overschot hunner dooden, op den gewoonlijk
met zooveel belangstelling beheerden akker haarde smart.
Ja, ook het kerkhof, het erf, waarop hunne geliefde be¬
trekkingen hun doodsslaap ongestoord voortsluimerden,
werd een prooi der zee ; geen zorgzame handen zouden
hunne graven meer met bloemen looien en werwaarts nu
eindelijk hun stoffelijk overschot zal helenden, weet nie¬
mand meer te ontraadselen. En moge het verlaten van
jflat alles, en inzonderheid ook van dat der eenvoudige
verblijven, waarin men het leven onder lief en leed
had doorgebracht, tot weemoed hebben geleid, nog ver¬
ergerd werd dit onder het opkomen der gedachte van het
een en ander nooit meer te zullen aanschouwen of terug
te zien. Afscheid voor altoos kan gewoonlijk niet in woor¬
den worden uilgodrukl.

Was hel. te verwonderen, dat men na deze zoo treurige
gebeurlenis in de omgeving nog zoo lang op klaaglijken
ol melnncliolisehen loon, hel. Iwee-regelige versje neuriede:

„Als men Slavenisso sacli declineren tot niet,

Sanc-k Zeelandt een soo liarden Liet.” (a)

Velen zijn door hetgeen hier is voorgevallen, tot armoede
gebracht en ook hieraan moge vooral in voorspoedige
dagen nog wel eens worden gedacht. Maar verlaten wij
in gedachte het verongelukte oord en keeren wij terug
tot andere zaken en beschouwingen. Omtrent 90 jaar later
werd gelukkig etui groot stuk van hel. zoo rampspoedige
gebied horbedijkl ; lerwijl in lOhO en 17*>I zelfs ook nog
nimmer beslaan hebbende aanwinslen daaraan werden
geheeld, en de voormalige slroomen, door welke hef oude
gebied eertijds van de andere bedijkte gronden lag ge¬
scheiden, schier hadden opgehouden te bestaan. Alleen de
Schelde was tusschentijds aanzienlijk in vermogen, zoo
door verbreeding als verdieping toegenomen.

Tegenwoordig treft men in dc heerlijkheid van Stave-
nisse de polders Stavenisse, Margarelha, Nicuw-Zuidmoer,
Nieuw annex Stavenisse en Oud-Kempenshofstede aan.
Voorheen vond men er ook nog het zoogenaamde „Klein-
Alleklein”, doch na de bedijking van den Nieuw-annex
Slavenissepoldei* is de buitendijk daarvan geslecht, en de
grond van deze dijkage bij den alsloen gevormden polder
ingelijfd.Polder StavenisPolder